Bron: <b>DUO</b><br />Vergelijkbare scholen: <b>basisscholen met een vergelijkbare schoolweging.</b><br /> <a href="https://achtergrondinformatie.vensters.nl/p/VenstersPO/6192449487635142" class="button button-link" target="_blank"><i class="fas fa-external-link-square-alt"></i> Achtergrondinformatie</a>">Bron
Het streefniveau is een hoger niveau dan het fundamenteel niveau. Het doel is dat zoveel mogelijk leerlingen eind groep acht het streefniveau bereiken. Op basis van de leerlingpopulatie op school wordt door de inspectie voor elke basisschool in Nederland apart bepaald hoeveel procent van de leerlingen het streefniveau moet halen. Dat percentage is de signaleringswaarde voor het streefniveau van de school.
Observatie- en meetinstrumenten
In de groepen 1 en 2 vinden
verschillende soorten observaties plaats, die ook allemaal geregistreerd
worden. Naast de gewone dagelijkse observaties tijdens alle activiteiten kan
een leerkracht specifieke observaties uitvoeren. De leerkrachten in groep 1/2
werken met de leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind, waarbij de ontwikkeling
van de leerlingen wordt gevolgd voor rekenen, taal, spel, motoriek en sociaal
emotioneel leren.
Vanaf groep 3 worden de zogenaamde
methodegebonden toetsen gebruikt voor spelling, taal, rekenen, begrijpend- en
technisch lezen. Met het observatie-instrument van KINDBEGRIP wordt de sociale
emotionele ontwikkeling van kinderen in kaart gebracht.De gegevens die
verzameld worden, zijn afkomstig van de leerkracht en het kind (vanaf groep 5).
Naast de methodetoetsen worden ook methode-onafhankelijke toetsen afgenomen.
De toetsen worden uitgevoerd volgens een toetskalender.
De interne begeleider coördineert de leerlingenzorg en houdt toezicht op de
uitvoering van de toetskalender. Driemaal in het schooljaar houden we een
oudergesprek, waarin de vorderingen van alle leerlingen met de ouders en de
leerlingen worden besproken. In oktober starten we met het startgesprek over de
sociaal-emotionele ontwikkeling, in maart worden de Cito-scores ook meegenomen en
in juni kunnen ouders/verzorgers op afspraak een gesprek hebben met de
leerkracht. Groep 8 heeft in februari nog een gesprek over verwijzing VO. Het
kind is, in principe, aanwezig bij het gesprek.
Voortgezet onderwijs: plaatsingswijzer
Om een goed advies te geven voor het voortgezet onderwijs maakt OBS De Vlinder gebruik van de ‘Plaatsingswijzer’. In de ‘Plaatsingswijzer’ worden de gegevens opgenomen van de CITO toetsen vanaf groep 6 voor rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spelling. Behaalde resultaten uit de plaatsingswijzer spelen naast andere factoren als werkhouding, sociaal-emotionele ontwikkeling en bijzondere omstandigheden, mee bij het advies aan de ouders en het kind.
Naast het advies uit de plaatsingswijzer, wordt als onderligger de Niet Schoolse Cognitieve Capaciteiten Test meegenomen en de Centrale doorstroomtoets in groep 8. OBS De Vlinder heeft het afgelopen jaar gebruik gemaakt van de Centrale doorstroomtoets van Cito. De doorstroomtoets is een aanvulling op het schooladvies. De scores van de Centrale Eindtoets en de doorstroomtoets blijven drie jaar lang opvraagbaar.
De basisschool heeft regelmatig contact met de scholen voor voortgezet onderwijs. Met de coördinator van de brugklas(sen) worden specifieke gegevens van het kind, die voor het vervolgonderwijs van belang kunnen zijn, doorgesproken.
In groep 8 krijgt elke leerling van de basisschool een advies voor het voortgezet onderwijs dat past bij het niveau van deze leerling. De leerling stroomt vervolgens door naar het voortgezet onderwijs. In het derde jaar wordt gekeken welk niveau de leerling werkelijk heeft vergeleken met het niveau van het schooladvies. Dit wordt vertaald naar drie categorieën: boven, op en onder advies. Bijvoorbeeld: een leerling met schooladvies vmbo-b die in het derde jaar op het vmbo-k zit, zit boven advies. En een leerling met schooladvies havo/vwo die in het derde jaar op het havo zit, zit op advies. Wanneer deze leerling in het derde schooljaar op het vwo zit, zit hij/zij boven advies.
De Inspectie van het Onderwijs onderzoekt minimaal één keer in de vier jaar het bestuur van een school. De inspectie kijkt dan of de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit en de financiële zaken bij het schoolbestuur op orde zijn. Daarnaast bezoekt de inspectie een aantal scholen die bij het schoolbestuur horen en onderzoekt deze scholen nader. De gegevens van het laatste onderzoek van de inspectie zijn beschikbaar op de website van de onderwijsinspectie.