Bron: <b>DUO</b><br />Vergelijkbare scholen: <b>basisscholen met een vergelijkbare schoolweging.</b><br /> <a href="https://achtergrondinformatie.vensters.nl/p/VenstersPO/6192449487635142" class="button button-link" target="_blank"><i class="fas fa-external-link-square-alt"></i> Achtergrondinformatie</a>">Bron
Het streefniveau is een hoger niveau dan het fundamenteel niveau. Het doel is dat zoveel mogelijk leerlingen eind groep acht het streefniveau bereiken. Op basis van de leerlingpopulatie op school wordt door de inspectie voor elke basisschool in Nederland apart bepaald hoeveel procent van de leerlingen het streefniveau moet halen. Dat percentage is de signaleringswaarde voor het streefniveau van de school.
Meerdere manieren van volgen
De school volgt de resultaten van de kinderen op meerdere manieren:
- Via methodegebonden toetsen, om de vorderingen van ieder kind te volgen.
Voor verschillende vakgebieden gebruiken we een methode om op basis van een doorgaande lijn te werken aan de ontwikkeling van de kinderen. Deze methodes zijn verdeeld in blokken en aan het einde van zo'n blok wordt bekeken of de doelen worden beheerst.
- Via de niet-methodegebonden toetsen (o.a. cito-toetsen) en de observatie-instrumenten.
Dit zijn landelijke toetsen, waarmee we het resultaat van ons onderwijs vergelijken met het onderwijs in Nederland. De toetsen worden op vaste momenten in het schooljaar afgenomen, zodat er een goedevergelijking gemaakt kan worden. De toetsen worden diepgaand geanalyseerd en geïnterpreteerd door de leerkracht en intern begeleider om zodoende zicht te krijgen op de ontwikkelings- enondersteuningsbehoeften van de groep en individuele leerlingen.
- In groep 1 en 2 volgen we de ontwikkeling van de kinderen middels 'KIJK observatie en registratie' op 17 ontwikkelingslijnen.
Concretisering opbrengstgericht werken
Op onze school werken we opbrengstgericht (OGW). Bij OGW is het belangrijk om planmatig en met hoge verwachtingen te werken. Hiervoor is het belangrijk om kennis te hebben van de leerlijn. We richten ons daarbij op de gemiddelde vaardigheidsscore op de Cito-toetsen. Per Cito-toets is een doel (een norm) vastgesteld. In bepaalde gevallen is deze afgeleid van de inspectienormen (zie Analyse en waardering van opbrengsten primair onderwijs) en waar dat niet het geval is, hebben we zelf doelen (normen) vastgesteld. We beschikken over een overzicht van de toetsen en de gestelde doelen. Op groeps- en schoolniveau wordt de uitslag van de toets (de gehaalde gemiddelde vaardigheidsscore) vergeleken met de norm (de gewenste gemiddelde vaardigheidsscore). Als de score structureel onder de gewenste score ligt, worden er door de IB-er en de leerkracht interventies afgesproken. Deze interventies kunnen zijn:
- meer tijd besteden aan dat vak-/vormingsgebied;
- aanvullende materialen of leermiddelen inzetten;
- instructiewijze wijzigen en verbeteren;
- meer automatiseren;
- differentiatie aanpassen.
De schoolleiding en de IB-er voeren klassenconsultaties uit om te observeren of het de leraar lukt om de interventies toe te passen en te bepalen of de interventies effect hebben. Leraren worden ook gekoppeld (collegiale consultatie) om van en met elkaar te leren en te bekijken wat werkt. Om de gegevens te analyseren maken we gebruik van de mogelijkheden die het leerlingvolgsysteem Leerling in beeld van Cito biedt. Ook maken we gebruik van het schooladministratiesysteem Parnassys.
0
In groep 8 krijgt elke leerling van de basisschool een advies voor het voortgezet onderwijs dat past bij het niveau van deze leerling. De leerling stroomt vervolgens door naar het voortgezet onderwijs. In het derde jaar wordt gekeken welk niveau de leerling werkelijk heeft vergeleken met het niveau van het schooladvies. Dit wordt vertaald naar drie categorieën: boven, op en onder advies. Bijvoorbeeld: een leerling met schooladvies vmbo-b die in het derde jaar op het vmbo-k zit, zit boven advies. En een leerling met schooladvies havo/vwo die in het derde jaar op het havo zit, zit op advies. Wanneer deze leerling in het derde schooljaar op het vwo zit, zit hij/zij boven advies.
Pedagogisch optimisme, eigenaarschap en veiligheid zijn belangrijke pijlers in ons dagelijks handelen. Er heerst een positieve sfeer binnen de school. We hechten veel waarde aan rust en structuur, duidelijke afspraken.
Kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming zijn de centrale doelen die garant staan voor een brede vorming. Naast de cognitieve vorming ook de sociaal emotionele vorming hierbij van belang. Met sociaal-emotionele ontwikkeling bedoelen we dat de kinderen leren omgaan met zichzelf en de ander. Belangrijke aspecten van sociaal-emotionele ontwikkeling zijn voor ons:
- het samenwerken, het samen spelen, het samen kunnen delen, hulpvaardig zijn;
- respect hebben voor elkaars mening en inbreng;
- elkaar de ruimte geven om zelf-ontdekkend bezig te zijn;
- het kunnen oplossen van conflictsituaties;
- het kunnen inleven in gevoelssituaties;
- anderen accepteren en respecteren in hun anders zijn;
- een gevoel van saamhorigheid creëren.
Om problemen te voorkomen in de omgang met elkaar, moeten kinderen leren hun sociale vaardigheden door te ontwikkelen. Ze moeten bijvoorbeeld leren hoe je met elkaar omgaat, hoe je elkaar kunt helpen en hoe je conflicten op kunt lossen. Dit allemaal op een positieve manier. Ze moeten ook leren om goed met hun emoties om te gaan. Voor het optimaal functioneren van kinderen en het ontwikkelen van hun talenten zijn competenties als zelfvertrouwen, doordachte beslissingen nemen, luisteren, je gevoelens uiten en rekening houden met anderen onmisbaar. Conflicten tussen (groepen) kinderen worden ook in kringgesprekken besproken, zodat kinderen zich (weer) bewust worden van de waarden en normen. Deze zijn ook van grote invloed daar waar het gaat om pestgedrag. Hoe we omgaan met pestgedrag staat beschreven in ons Schoolveiligheidsplan. De kern van onze werkwijze is gebaseerd op de aanpak De grote vijf.
Gedurende de hele dag wordt via deze aanpak tijdens het spelen en werken, in de klas en op het plein, aandacht besteed aan hoe we met elkaar en de spullen van elkaar omgaan. De belangrijkste schoolbrede regels en afspraken zijn terug te vinden in De grote vijf. Deze zijn op posters weergegeven in de leeromgeving en op de speelplaat. In de eerste schoolweken en na de vakanties wordt in iedere groep extra aandacht besteed aan De grote vijf. De poster wordt ook gebruikt als onderdeel van de teambuildingsactiviteiten.
De Inspectie van het Onderwijs onderzoekt minimaal één keer in de vier jaar het bestuur van een school. De inspectie kijkt dan of de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit en de financiële zaken bij het schoolbestuur op orde zijn. Daarnaast bezoekt de inspectie een aantal scholen die bij het schoolbestuur horen en onderzoekt deze scholen nader. De gegevens van het laatste onderzoek van de inspectie zijn beschikbaar op de website van de onderwijsinspectie.